De rechtbank in Den Haag oordeelt dat de zogenoemde crisisheffing van het kabinet niet in strijd is met de wet en internationale verdragen. Een aantal werkgevers was naar de rechter gestapt om bezwaar te maken tegen de crisisheffing. De rechtbank verwerpt deze bezwaren, omdat belastingwetgeving deze heffing niet in de weg staat.
De werkgevers deden een beroep op het recht op ongestoord genot van eigendom, neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelt dat de keuze voor het pakket aan maatregelen om het begrotingstekort terug te dringen onder meer ter voorkoming van een mogelijke boete van de Europese Unie oplopend tot € 1,2 miljard, bij uitstek een taak van de wetgever is. De crisisheffing is slechts één onderdeel van dat pakket.
De rechtbank oordeelt dat de wetgever, ondanks de met de crisisheffing gemoeide aspecten van terugwerkende kracht, binnen de hem toekomende ruime beleidsvrijheid is gebleven. De werkgevers hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een individuele buitensporige last. Van strijd met het internationale gelijkheidsbeginsel acht de rechtbank evenmin sprake.
Er wordt door een aantal bedrijven al aangegeven in hoger beroep te willen gaan. Wordt vervolgd ……………….